28 november 2016

Staatlozen worden door geen enkel land ter wereld als burger erkend. Staatloosheid is een naargeestige worsteling die bijna ieder aspect van het dagelijks leven kleurt. Nederland heeft twee internationale verdragen over staatloosheid geratificeerd, die samen toezien op de identificatie en bescherming van staatlozen en de voorkoming en reductie van staatloosheid in het algemeen. Ook een groot aantal andere bindende internationale en mensenrechtenverdragen, waaronder het Kinderrechtenverdrag, bevestigt het inmiddels breed erkende recht op een nationaliteit.

Staatlozen kunnen hun status en rechten niet bevestigd krijgen, zoals asielzoekers bijvoorbeeld aanspraak kunnen maken op de status van vluchteling.  In dit kader is het een goede ontwikkeling dat Nederland nu zal voldoen aan de in 2014 gedane belofte om een procedure in het leven te roepen waarmee staatloosheid vastgesteld kan worden. Helaas laat het huidige voorstel op enkele cruciale punten te wensen over, waardoor de regeling vooral een gemiste kans vormt: de kans om een betekenisvolle plek in de samenleving te gunnen aan een groep mensen die rechteloos door het leven moet gaan.

Conclusies

Samenvattend verzoekt het ASKV, samen met verschillende andere belangenorganisaties, om in het voorstel voor de Rijkswet vaststellingsprocedure staatloosheid rekening te houden met de volgende knelpunten, en de tekst hierop aan te passen:

  • De verdeling van de bewijslast in de procedure dient nader te worden gespecificeerd, rekening houdend met de inherente moeilijkheid die de grote meerderheid van staatlozen in Nederland ervaart met het aantonen van hun identiteit. Langdurige non-respons van vermeende landen van herkomst moet worden beschouwd als een ontkenning van burgerschap.
  • Erkende staatlozen dienen een identiteitsdocument te ontvangen in overeenstemming met staande jurisprudentie en artikel 27 van het Verdrag van 1954. Hiervoor moet een bevoegde instantie worden aangewezen.
  • Vaststelling van staatloosheid dient te leiden tot verblijfsrecht. Zonder deze toezegging heeft de procedure vooral van symbolische betekenis. De meest kwetsbare staatlozen blijven onbeschermd en ontheemd. Zij zullen de procedure vermoedelijk vermijden uit angst voor arrestatie en detentie. Opschorting van pogingen tot uitzetting gedurende de procedure is daarom essentieel.
  • Uit artikel 6(b) van de Rijkswet op het Nederlanderschap dient slechts het woord ‘toelating’ verwijderd te worden om in overeenstemming met internationale wetgeving te worden gebracht. Het creëren van een aparte regeling voor staatloze kinderen zonder verblijfsrecht is onwenselijk.

Met inachtneming van deze aanpassingen zal de vaststellingsprocedure werkelijk voldoen aan het gestelde doel: garanderen dat personen hun staatloosheid kunnen aantonen en aanspraak kunnen maken op de specifieke rechten die hen toekomen.

Bovenstaande is een samenvatting van de gezamenlijke reactie van Amnesty International; het ASKV / Steunpunt Vluchtelingen; Defence for Children; Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten (NJCM); Vluchtelingen in de Knel; VluchtelingenWerk Nederland; dr. Katja Swider (Universiteit van Amsterdam); dr. Caia Vlieks (Universiteit Tilburg) en prof. mr. Peter Rodrigues (Universiteit Leiden) op de consultatie voor een Rijkswet vaststellingsprocedure staatloosheid. De volledige reactie is hier in te zien.

Geplaatst in:

OpinieNieuws