25 oktober 2023

Na de toeslagenaffaire is er een reeks artikelen samengesteld over terreinen waar vreemdelingen in de knel komen als gevolg van strenge wetgeving en uitvoering. Ze zijn verschenen in A&MR, een juridisch tijdschrift over asiel en migratierecht. ASKV’er Robin van Oene schetst in een artikel de historische context van het buitenschuldbeleid en zet aan de hand van praktijkvoorbeelden de knelpunten uiteen. Lees hier het hele artikel.

Hieronder lees je de ingekorte versie. 

Op grond van het buitenschuldbeleid kan een verblijfsvergunning worden verleend aan mensen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken. Maar in de praktijk worden deze vergunningen nauwelijks gegeven, door restrictieve voorwaarden, zware bewijslast, hoge leges en overvloedige bureaucratie. Hoewel veel vreemdelingen die niet uit Nederland kunnen vertrekken er niet voor in aanmerking komen, wordt het beleid steeds scherper geformuleerd.

Gesprek aan bescherming 

Op 1 oktober dit jaar is er een nieuw wetgevingspakket over staatloosheid van kracht gegaan. Onder andere is er een wet aangenomen voor het vaststellen van staatloosheid door middel van een civielrechtelijke procedure bij de rechtbank Den Haag. Hoewel dit een stap in de goede richting is, blijft er een schrijnend gebrek aan effectieve bescherming in de vorm van een verblijfsvergunning na de erkenning. 

Volgens de regering is het niet vereist om verblijfsrecht direct te verbinden aan de vaststelling van staatloosheid. Staatlozen die niet in staat zouden zijn om terug te keren, kunnen gebruikmaken van de buitenschuldprocedure om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning. Staatlozen worden immers ernstig beperkt in hun vrijheid van beweging, omdat zij door geen enkel land ter wereld als onderdaan erkend worden.

Het beleid schiet te kort 

Tijdens de behandeling van het wetgevingspakket in de zomer van 2023, gaf de staatssecretaris de toezegging dat het buitenschuldbeleid gewijzigd zal worden. In september is het beleid dan ook gewijzigd, met als meest relevante zinsnede:

‘… Bij het onderzoek naar vertrekmogelijkheden, en de medewerking daaraan van de vreemdeling, zal de DT&V meewegen, dat het voor de vreemdeling lastiger kan zijn om zijn verklaringen met documenten te onderbouwen als sprake is van vastgestelde staatloosheid.’

Zelfs na deze summiere wijziging schiet het beleid te kort. Welke termijn wordt gehanteerd als over een staatloze eerder is aangenomen dat terugkeer niet mogelijk is? Welke aangepaste criteria, bijvoorbeeld ten aanzien van het meewerkvereiste en de bewijslast gelden er voor een staatloze? Wat betekent lastiger, en hoe wordt dit meegewogen? En hoe wordt een nieuwe vaststelling van de staatloosheid meegewogen voor mensen bij wie een eerdere buitenschuldprocedure die niet heeft geleid tot een verblijfsvergunning vanwege problemen in het vaststellen van de nationaliteit?

Wil de buitenschuldprocedure voor staatlozen een reële en effectieve mogelijkheid zijn om een verblijfsvergunning te verkrijgen, dan zal het beleid op een aantal punten aangepast moeten worden. 

1.     Voer objectieve criteria in om inspanningen voor terugkeer te beoordelen in het huidige beleid, dat momenteel geen duidelijke maatstaven hanteert.

2.     Voordat pogingen tot terugkeer worden ondernomen, moet het land van beoogde terugkeer worden beoordeeld aan de hand van criteria zoals de band met het land, toelating tot dat land en de veiligheid ervan.

3.     Stel een limiet van bijvoorbeeld één jaar op voor het meewerkvereiste binnen de bemiddeling door de DT&V. Bij non-respons van het land van beoogde terugkeer, geef een positief buitenschuld advies af om vertragingen te voorkomen en de houding van de DT&V te veranderen. Deze maatregelen zullen de effectiviteit van het buitenschuldbeleid vergroten.

Fotocredit: Unsplash/Elena Mozhvilo