27 december 2016

Kerstverhaal voor de ASKV en voor J.

Wachten op sneeuw

Ochtendmist.

Een jongeman, een vrouw en een zwart hondje, dat heel nodig uit moest, lopen in het park.

Er ligt vorst op de struiken en op het gras.

‘Ik denk dat het zo gaat sneeuwen,’ zegt de vrouw.

‘Echt?’ vraagt hij.

Hij wil zo graag eens sneeuw zien. Nee, hij wil het voelen, in zijn handen.

Hij droomt ervan om een sneeuwbal te gooien. En dat de bal dan uiteenspat.

Een sneeuwpop maken. Dat wil hij ook.

Of in de sneeuw gaan liggen en met zijn armen langs zijn lichaam bewegen. Als een engel. Dat heeft hij in films gezien.

‘Je kunt het ruiken,’ zegt ze.

‘Wat?’

‘Sneeuw.’

Hij ruikt.

Kou. Dat is wat hij ruikt. Zijn neus is er rood van. Zijn wangen ook.

‘Hoe ruikt sneeuw dan?’

‘Een beetje zoet. Als een vanille-ijsje.’

Hij lacht.

‘Ik geloof het niet,’ zegt hij. ‘Maar ik geloof jou wel.’

Vorig jaar rond deze tijd sneeuwde het steeds niet.

Hij begreep er niets van. Het was toch winter?

Hij had foto’s gezien van Nederland met een dikke laag sneeuw.

Op het opvangcentrum stond hij elke ochtend op en liep meteen naar het raam. Maar elke ochtend zag hij geen witte buitenwereld.

Dagen, weken, maanden. Hij was aan het wachten tot de IND hem eindelijk zou spreken. Eén voor één werden zijn gevluchte huisgenoten opgeroepen.

Maar zijn naam zat er steeds niet bij.

Vaak ging hij naar het park. Als je moet wachten, wacht dan in een park. Hij zag hoe de groene bladeren weer langzaam aangroeiden.

Hij zag hoe overal uit de grond kleurrijke bloemen verschenen.

Voetballende kinderen. Vrolijke honden.

Nederland heeft echt veel honden. De baasjes praten allemaal met elkaar in het park. En ruimen de poep op.

Hij leerde een Nederlandse familie kennen. Met een grappig straathondje uit Griekenland. Dat hadden ze gevonden op het eiland Lesbos. Een mager scharminkel. Ze hadden hem meegenomen om het lieve beestje een beter leven te geven.

Hij moest denken aan éen van zijn eigen honden, vroeger, in Irak.

Af en toe ging hij mee de hond uitlaten in het park. Ze vroeg hem dan hoe het met hem ging. Hij deed heel vrolijk, maar dat was hij niet altijd.

‘Ik maak me een beetje zorgen om je,’ zei ze op een dag.

Hij wilde niet tegen haar liegen.

Hij vertelde dat het inderdaad niet zo goed ging.

Zijn rugzak was gestolen, met zijn papieren erin.

En in Duitsland hadden ze zijn paspoort afgenomen en niet meer teruggegeven.

‘Ze waren hem kwijtgeraakt, zeiden ze. Ik ben bang dat de IND me nu niet gaat geloven,’ zei hij.

‘Dat kan toch zo maar niet?’ zei ze. ‘Kom je lekker bij ons eten vandaag?’

Na het eten, namen ze hem mee naar de film.

Buiten op straat zei hij hoe fijn het was om zo te lopen.

‘Vanwege het lekkere weer, bedoel je?’

‘Nee, dat ik op straat kan lopen zonder bang te hoeven zijn.’

Ze moesten allemaal huilen tijdens de film. Maar daar konden ze ook weer om lachen na afloop.

Algauw logeerde hij soms bij hen. Dan gingen ze spelletjes spelen, zoals Monopoly of Yahtzee. Hij vond het ook heel fijn om voor hen te koken. Op het AZC, waar hij verbleef, kon hij niet voor zichzelf koken. Dat miste hij heel erg. Zijn moeder had hem leren koken, toen hij jong was. Ze overleed toen hij twaalf was. Hij praatte daar niet graag over. Maar als hij kookte, dacht hij altijd aan haar. Daarom was haar heerlijke dolma het eerste gerecht dat hij voor de familie maakte, ofwel gevulde paprika en courgette. De familie vond het superlekker. Dat woord leerden ze hem. Plus nog andere belangrijke woorden, zoals spetterpoep en vieze snot.

Zijn Syrische vrienden mochten blijven. Zijn kamergenoot ging terug naar Irak. Niet lang daarna mocht hij eindelijk naar Ter Apel om zijn verhaal te doen. Hij had de nacht ervoor bijna niet geslapen. Eigenlijk de dagen ervoor ook niet. Tijdens het gesprek kwam hij niet goed uit zijn woorden. Ze vroegen ook dingen die hij echt niet wist. Hij had er een slecht gevoel over. En ja, hij kreeg een negatief advies. Zijn advocaat vergat hem dat te vertellen. Hij kwam erachter doordat hij een brief kreeg met wanneer hij de COA moest verlaten.

Hij liet het Nederlandse rapport lezen aan de familie. Ze waren allemaal verdrietig.

‘Wat er ook gebeurt, we zijn nu familie. Je bent onze broer,’ zeiden de kinderen.

Hij kreeg een datum om terug te keren naar Irak. Ze zouden een vlucht voor hem boeken. Hij wist zeker dat als hij terug zou gaan, ze hem zouden vermoorden. Misschien kon hij doorvluchten naar Egypte. Hij kende daar iemand die hem misschien werk kon geven.

Maar ergens was hij er ook klaar mee. Met alles. Hij wilde rust. Dat het allemaal afgelopen was. Hij was inmiddels dertig kilo afgevallen. Hij had gewoon geen honger meer.

Niet lang voordat hij uit het AZC moest vertrekken, werd hij opgebeld. Hij was een beetje stil geweest naar de Nederlandse familie. Hij wilde hen niet verdrietig maken. De Nederlandse familie vroeg of hij weer wilde komen logeren. Samen konden ze zijn dossier bekijken om te zien of er nog iets aan kon worden gedaan. Via Facebook had een goede vriendin van de familie gezegd dat ze contact moesten opnemen met de ASKV. Daar hadden ze nog nooit van gehoord. Het was gelukt om een afspraak te maken.

De maandag, een dag voordat hij zou praten met de DT&V om zijn terugkeer te plannen, gingen ze er samen heen. Daar kreeg hij, tot hun verbazing, een nieuwe advocaat. Ze hadden gewoon een nieuwe advocaat voor hem geregeld. Deze deed een herhaalde aanvraag.

‘Ik denk dat je een kans maakt,’ zei de advocaat meteen.

Het was de eerste keer dat iemand dat zei.

Een paar maanden later, had hij weer een gesprek met de IND.

Nu kwam hij wel uit zijn woorden. Nu geloofden ze hem wel.

Iedereen moest huilen toen hij vertelde dat hij mocht blijven. Tranen van vreugde. Die avond kookte hij weer voor iedereen. Een feestmaaltijd. De hele tafel stond vol met lekker eten. Vier dagen later vierde hij zijn verjaardag, bij zijn nieuwe familie.

‘We hebben een cadeautje voor je, maar, als je het niet leuk vindt, moet je het zeggen.’

‘Natuurlijk vind ik het leuk,’

‘Wacht maar af.’

Er werden vuilniszakken op de grond gelegd.

‘Wat gaat er gebeuren?’ dacht hij.

Ze gaven hem oude kleren.

‘Want je wil niet dat je eigen kleren vlekken krijgen.’

‘Wat gaat er toch gebeuren?’ dacht hij.

Toen legden ze dunne kwasten en verf neer. En canvassen. Voor iedereen eentje.

‘Lieve J., we gaan allemaal voor jou een schilderijtje maken. Voor in je nieuwe huis straks. Dan heb je meteen iets om op te hangen aan de muren.’

Zo kreeg hij een portret van zichzelf waarop hij een voller gezicht heeft, want tegen de tijd dat hij een woning heeft, gaat hij gezonder zijn. Zo kreeg hij een schilderijtje van de hond. En van een vogeltje op een tak, een vrije vogel, zoals zijn nieuwe zus zegt. Zijn broer maakte een draak voor hem. Om hem te beschermen. En zo ging het maar door. Zelf maakt hij een schilderij met vallende sneeuwvlokjes.

Het is echt erg koud in het park. Maar dat maakt hem niet uit. Het is namelijk net zachtjes gaan sneeuwen.

‘Dat had ik niet verwacht,’ zegt hij.

Hij durft bijna niet te bewegen. Zo bang is hij dat het ophoudt.

Zijn Nederlandse moeder haalt haar schouders op.

‘De kans was heel erg klein, zeiden ze op TV,’ zegt hij.

‘En dan toch.’

Ze zitten op een bankje naar de vallende sneeuw te kijken.

‘Je hebt gelijk,’ zegt hij.

‘O ja?’

‘Het smaakt inderdaad zoet.’

SAMSUNG CSC

Dit kerstverhaal is geschreven door Karin Giphart. Bijdragen aan dit soort verhalen? Word donateur en maak kans op 1 van de 3 exemplaren van haar nieuwe boek “De gijzelaar” die we mogen verloten.

Geplaatst in:

Life story